De 40 kenmerken van Dyslexie

Ron Davis heeft 40 gedragskenmerken beschreven die horen bij leer- en gedragsproblemen. Als iemand meer dan tien van die kenmerken of symptomen vertoont, is dat een indicatie voor een andere manier van denken die kan leiden tot verschijnselen van dyslexie, dyscalculie of AD(H)D.

Algemene kenmerken

1. Lijkt ander, zeer intelligent en helder, maar is niet in staat om op basisniveau te lezen, te schrijven of te spellen.

2. Wordt bestempeld als lui, dom, onverschillig, onvolwassen, of als iemand die ‘niet zijn best doet’ of ‘gedragsproblemen’ heeft.

3. Is niet ‘ver genoeg achter’ of ‘zwak genoeg’ voor gerichte hulp.

4. Heeft een hoog IQ, maar schooltests zijn mager; komt mondeling beter uit de verf dan schriftelijk.

5. Voelt zich dom; heeft weinig zelfrespect; verbergt of camoufleert zwakke kanten met ingenieuze, compenserende strategieën; is snel gefrustreerd en emotioneel over school, lezen en tests.

6. Heeft aanleg voor kunst, drama, muziek, sport, werktuigkunde, verhalen vertellen, verkopen, zaken doen, ontwerpen, bouw of techniek.

7. Lijkt vaak weg te dromen, verdwaalt gemakkelijk en verliest de tijd uit het oog.

8. Heeft moeite aandacht te richten; is zeer actief of juist een dagdromer.

9. Leert het best door concrete ervaring, demonstraties, uitproberen, observatie en visuele hulpmiddelen.

10. Heeft voor complexe situaties en problemen vaak snelle en efficiënte oplossingen.

Schrijven en motorische vaardigheden

11. Heeft moeite met schrijven en overschrijven; heeft ongebruikelijke pengreep; schrift wisselt of is onleesbaar.

12. Onhandig, ongecoördineerd, slecht in bal- en teamsporten; heeft moeite met fijne of algeheel lichamelijke motoriek; is snel bewegingsziek.

13. Verwart vaak links-rechts en boven-onder.

14. Kan juist heel handig zijn met techniek, het maken of repareren van dingen.

Geheugen en kennis

15. Heeft een uitstekend langetermijngeheugen als het gaat om ervaringen, locaties en gezichten.

16. Kan volgordes moeilijk onthouden en heeft moeite met feiten die hij of zijn niet zelf ervaren heeft.

17. Denkt voornamelijk met beelden en gevoel, niet met geluiden of woorden.

18. Klaagt over duizeligheid, hoofdpijn, of maagpijn tijdens het lezen.

19. Raakt verward door letters, getallen, woorden, volgordes of verbale uitleg.

20. Lezen en schrijven worden gekenmerkt door herhalingen of toevoegingen, verplaatsingen, weglatingen, vervangingen en omkeringen van letters, getallen en/of woorden.

Zien, lezen en spellen

21. Klaagt over het gevoel niet-bestaande bewegingen te zien tijdens het lezen, schrijven of overschrijven.

22. Lijkt problemen met gezichtsvermogen te hebben, hoewel oogonderzoek geen afwijking aan het licht brengt.

23. Ziet en observeert scherp, of heeft moeite met perspectief en perifeer kijken.

24. Leest en herleest zonder dat het gelezene goed begrepen wordt.

25. Spelt fonetisch en inconsequent.

Horen en Spreken

26. Hoort geluiden harder dan ze zijn; hoort dingen die niet gezegd zijn of niet door anderen gehoord worden en wordt gemakkelijk afgeleid door geluiden.

27. Heeft moeite gedachten in woorden om te zetten; spreekt stokkend, maakt zinnen niet af; stottert onder spanning; spreekt lange woorden verkeerd uit, of verplaatst zinsdelen, woorden en lettergrepen tijdens het spreken.

Wiskunde en tijdsgevoel

28. Kan niet goed klokkijken; heeft problemen met tijdsindeling, met dingen te leren of te doen die een bepaalde volgorde vereisen, en met op tijd zijn.

29. Telt op de vingers of gebruikt andere trucjes om berekeningen uit te voeren; kent antwoorden, maar kan die niet verwoorden of op papier zetten.

30. Kan tellen, maar kan niet goed objecten tellen en met geld rekenen.

31. Kan rekenen, maar heeft moeite met redactiesommen oplossen; heeft moeite met algebra en hogere wiskunde.

Gedrag, gezondheid, ontwikkeling en persoonlijkheid

32. Buitengewoon wanordelijk of dwangmatig ordelijk.

33. Kan de clown van de groep zijn, een lastig geval, of een zeer stil persoon.

34. Is met betrekking tot bepaalde vaardigheden (praten, kruipen, lopen, veters strikken) zeer vroeg of zeer laat.

35. Vatbaar voor oorinfecties; gevoelig voor bepaalde soorten voeding en (chemische) toevoegingen.

36. Voelt zich op school en op werkdagen vaak misselijk zonder aantoonbare redenen.

37. Slaapt heel vast of heel licht; blijft lang bedplassen.

38. Heeft ongebruikelijk lage of hoge pijngrens.

39. Sterk gevoel voor rechtvaardigheid; emotioneel gevoelig; streeft naar perfectie.

40. De symptomen en fouten nemen sterk toe in een toestand van verwarring, onder tijdsdruk, onder emotionele spanning of bij een slechte gezondheid.